Vogelaars | 1
Deze ochtend zij aan zij een vol kwartier
vogels gespot, roerloos thuis, ongestoord.
Ons rottende tuinterras in het vizier,
verrekijker klaar, zoals zulks behoort.
Nul merels geturfd plus dito mussen,
mezen, vinken, lijsters en nog zoveel meer.
Tot kort na de middag, ondanks het klussen,
de houtduif neerstreek; buiten tijd, alweer.
Bij zonsondergang gedacht aan de havik
van afgelopen herfst – hoog, turbulent,
geen uitweg – heelhuids landen, onmogelijk.
Knipoog naar Brodsky voor wie hem nog kent‽
Wij slaken een kreet, bevlogen en vrolijk:
‘Lang leve Het Grote Vogelweekend!’
Wysiweg | 2
Als mijn aardappelen op het vuur staan,
dagdagelijks genaamd gewoon patatten,
en ik mijn losse broek heb aangedaan,
dan mis ik je, het is niet te bevatten.
De chronologie eist jouw avondmaal,
mijn hand reikt alreeds naar de kastdeur en echt,
nog voor ik vergeet – werktuiglijk als taal –
klinkt wat jij al weet, je springt op het aanrecht.
De krabton blijft leeg, die leegte oogt raar,
mijn ogen zijn zoekend. Een onvast gestaar
verdwaalt in de woonst die jij met mij deelt.
Ook buiten is ’t stil tot ik me forceer
en zo luid als maar kan jouw naam declameer.
Je antwoordt met wind, een hoop die ons streelt.
Petekind | 3
De eerste die het me vlakaf zegt is hij –
op het krijtbord tekent ie een kat, nee,
verder raden en dan is het weer aan mij,
een witte walvis in de ruitjeszee.
Zeven dagen zijn alras voorbijgegaan –
een poging tot een grote mantelmeeuw,
we zien bizons bij de antilopen staan,
een ijsbeer verdwijnt in de ruitjessneeuw.
“Ik denk dat Wysiwyg niet meer terugkomt.”
Hij zegt het helder, welberaden, prompt,
peilt in mijn ziel of ie daar op doorzicht stuit.
Zelf levend met die waarheid als obstakel
schets ik toch een plaats voor een mirakel,
want wonderen zijn de Seefhoek nog niet uit.
Landrot | 4
De gewoonte was erin geslopen
dat ik je voor ‘t slapengaan toch buitenliet;
een frisse neus, op de daken lopen,
het kattenluik vergrendeld doch inwaarts niet.
Bij de klik zat ik vaak nog wat te lezen,
Moby Dick, in ’t vooronder, mijn kajuit –
aan boord van de Pequod viel veel te vrezen
maar ‘s ochtends op het dek verscheen jouw snuit.
Besta ik in mijzelf nu jouw blik ontbreekt,
je aanwezigheid die zo vanzelf spreekt?
Niets is voor altijd, jaja, ik weet het wel.
Zeeënbreed ligt iemand te bekomen,
een landrot, hij wenst ieder diepe dromen
en welterusten in zijn eigen vel.
Cycloon | 5
De storm Eunice blies mij naar Malle, verjaard,
en toen ik thuiskwam, vijf dagen later,
vol met herinneringen, ginder vergaard,
viel er niets te delen met mijn kater.
Spelletjesavond in de patio:
Pim Pam Pet, een huisdier, de W, Wysiwyg!
Wereldoorlog 3 op de radio:
de rauwe werkelijkheid, het Ding an sich.
Kijkend naar de dingen in de kamer
kreeg ik plotsklaps een hartklop van de hamer;
een leemte na de hoos, mij welbekend.
Leven zonder jou voelt onvolledig,
maar schrijven over jou is stil en vredig –
het went dat het niet went dat jij weg bent.
Sober | 6
Heden ben ik drie jaar nuchter, kein Prosit,
reeds duizend dagen weg van dat café,
na die Oostendse karaoke nachtrit
de glazen boterham gedumpt aan zee.
Zacht in het midden begon daar mijn crisis:
“You can call me Al, hond uit het maanlicht,
wie wordt mijn rolmodel nu zij ver heen is;
het oude meisje met vleermuisgezicht.”
Alles verandert steeds, maar wat zoek is blijft
in nieuwe gedaanten, ook voor wie ronddrijft
zonder een plan op de lange termijn.
Hoe vind ik jou weer? Je bakje met water
verdwijnt in een vers. Roekeloze kater,
viervoeter, Wysi, waar zou jij toch zijn?
Rebound | 7
Wysiwyg, je was laatst weer eens gevonden,
de Nikkelstraat dit keer, wat een bestaan;
getijgerd, doodmoe, kwestie van seconden –
ogenblikkelijk ter plaatse gegaan.
Veertig dagen dolen kroop onder je vacht;
fel vermagerd, stemherkenning nihil,
lodderoog, nooit geziene vlekken, maar wacht,
aaibaar of krols zijn… een complex verschil.
Thuis reageerde het luik niet op jouw chip,
de dierenarts bevestigde en zei sip:
“Dit beest heeft meer afgezien dan Mia.”
Hier ligt nu mijn rebound op huisdierniveau,
mijn Pribislav-moment, mijn eigen chat chaud,
mijn welkome zwerfkattin, Klavdia.
Wending | 8
En zo wordt Wysiwyg ergens twee jaar
doch zo ligt Klavdia nu aan mijn voeten;
ze ruift extreem, twaalf plaids vol kattenhaar,
een u-bocht die voor mij niet had gemoeten.
‘k Val van een wen- in een hechtingsproces;
zij klinkt wat hoger, ademt feller, piept, snurkt,
nieuwe geluiden op mijn vast adres
en oude taken, gebukt dan wel gehurkt.
Mijn maatje zal met Pasen niet verrijzen,
‘k geloof ook niet in dierenparadijzen;
flink stofzuigen meneer en geen gezeur.
Voortdoen, vlakbij rondkijken, bidden, zingen,
dankbaar zijn voor de levensloop der dingen;
een wending is de humor van de sleur.
Klauw | 9
Water gemorst bij het koffie zetten,
de keukenhanddoek maakte een naar gepiep.
Wie o wie kon dra de bonen fretten?
Correct: bibi, ik die geenszins om hulp riep.
Achter mij blies Klavdia: ‘Ten aanval!’
Zij dacht precies een spook te hebben gehoord.
Voor ik het goed en wel besefte: knal,
de huid van mijn linkerarm driewerf doorboord!
Door zich over het fantoom te ontfermen
wou de Klauw enkel haar redder beschermen –
in feite werd ik hevig geliefkoosd.
Daarenboven, dat eng geluid bisseren
was de attaque zoeken, het zal me leren,
en dat allemaal voor een bakje troost.
Namen | 10
Mijn gedachten gaan nog vaak naar Wysiwyg,
maar Klavdia sluipt waakzaam dichterbij;
zij begeeft zich waar ik ga, sta, zit of lig,
maakt mij thuis mee vanop de eerste rij.
Lang bleef ik soms mijn korthaar Rilke noemen
en sinds de wending, hij moest eens weten,
hoor ik mezelf de Klauw als Wysi roemen –
daar kom je niet mee weg bij het daten.
Zo helder als het lengen van de dagen,
zo mysterieus de namen die wij dragen,
de rollen die elk mens zijn toebedeeld.
Hoe klein ook, handel groots binnen die grenzen,
hou voeling met de grilligste tendensen
en weet, er zit vertraging op uw beeld.
Verschillen | 11
Tegelijkertijd miauwen en geeuwen,
krols zijn combineren met mij testen,
zich lichtjes wassen turend naar twee meeuwen;
Klauwtje kan dat als de allerbesten.
Mijn kater hield die zaken meer gescheiden
in de korte tijd voor zijn verdwijning,
zo spijtig maar terecht om te belijden;
hij was in ‘t leven een beginneling.
Wat is het moeilijk om dit toe te geven,
zeker schriftelijk, zie mijn handen beven,
Klavdia is leuker dan Wysiwyg.
Nee, anders. Ik heb oog voor ieders waarde,
de rijkdom aan verschillen hier op aarde
is grandioos en alles staat op zich.
Schommelstoel | 12
Alwaar voorheen houten steenschotten lagen,
verweerd, spiegelglad doch stoer en charmant,
robuust maar rot door vele regenvlagen,
ligt nu, vermengd met zaagsel, droog wit zand.
Klavdia koestert deze tussenfase
van mijn stadstuin onder het hemeldak,
zij waant zich in de Punica-oase;
dertig vierkante meter kattenbak.
Wiegende schommelstoel, wie slaat mij gade?
Metagewijs, uit een staat van genade
stijg ik vertellend op, zonder verweer.
Daar rust een mens, ver boven de evenaar,
indommelend plant hij reeds een perelaar.
Wie weegt zijn hart? De waarheid is geen veer.
Midzomer | 13
Als laatste levende wezens hier op aard,
met uitsluiting van al wie ik bevraag,
bingewatchten wij Game of Thrones en uiteraard,
de winter komt eraan, steels maar gestaag.
Want sinds de zomerzonnewende plaatsvond
korten de dagen, lengen de nachten
en wordt het echt hoog tijd dat ik dit afrond,
het wachten op jou in jammerklachten.
Er steekt een warme wind op in het zuiden,
verhalen om ons leven mee te kruiden,
elkeen reist door langsheen zijn eigen plot.
Ergens gebeuren vreselijke dingen,
elders staan lieden liederen te zingen –
het spel der tronen, niets blijft buiten schot.
Sporen | 14
Tal van dwaalsporen op zoek naar mijn kompaan
staan mij voor de geest wijl ik wegdoezel
bij een sterk verhaal: ‘Poeh en Knorretje gaan
op jacht en vangen bijna een Woezel.’
Cynische medemensen zullen zeggen:
“Ze vangen dus geen Woezel”, super zuur,
want het is dat woord, laat mij dit uitleggen,
‘bijna’ herbergt hun hele avontuur.
Een spoorwissel naar Alice in Wonderland:
“Voed je hoofd”, zegt de slaapmuis. Lees met verstand,
volg jouw wit konijn, wees geen na-aper.
Ik ben van het noorden naar hier gekomen
om cirkels te stappen rond lorkenbomen
in het voetspoor van de zevenslaper.